Voor altijd zwijgen

 In Fictie

Dat moment tussen slapen en wakker worden, dat moment waarop je je nog niet herinnert wat er gister gebeurde, dat moment is het fijnste van de hele dag. Het moment waarop er nog niets aan de hand is.

Met moeite sla ik het dekbed van mij af en voel het tapijt onder mijn blote voeten. De dreunende hoofdpijn verraad direct mijn kater. Met gesloten ogen slenter ik richting het toilet. Daar doe ik mijn eerste lange ochtendplas, die zelfs ik vind stinken. Nadat ik doorgetrokken heb, blijf ik daar nog even zitten. Nog even mijn ogen dicht. De dikke kater weet zich tussen de op een kier staande deur door te wringen en duwt met zijn kop tegen mijn been. Klaaglijk miauwt hij, een teken dat de brokken op zijn. Langzaam sta ik op en loop richting brokkenkast. De dikke kat miauwt al wat harder, in de weet dat de brokken eraan komen. Ik vul zijn bak en hij stort zich op de brokken alsof hij nooit eerder een brok kreeg in zijn leven. Kreeg hij maar nooit iets, dan was hij nu niet zo dik, denk ik. Door het keukenraam staar ik naar buiten. De lucht is grijs en het miezert. De ochtend is niet van mij. De ochtend is voor de vroegen.

Onder de douche sluit ik nog even mijn ogen als het water over mijn hoofd klettert. Kon ik hier maar de hele dag blijven staan, dacht ik. Alles van mij af spoelen, met mijn hoofd naar boven gericht, mijn ogen gesloten. Iedere spetter spatte uiteen op mijn huid. Even het niets. Niet dan het water op mijn huid.Vroeger, als ik te lang in het bad had gelegen, keek ik  naar de rimpels op mijn vingers en vroeg mij af of ik er zo uit zou zien, als ik tachtig was. Als een verschrompelde vrouw. Voor ik die tachtigjarige verschrompelde vrouw zou worden, stap ik onder de douche uit.

De twee glazen op het aanrecht met de lege fles ernaast, brengen de herinneringen naar boven. Herinneringen aan de gisteravond. Was het nog maar gister, voor het moment dat ik alles zo nodig moest weten. Ik had hem weg moeten sturen. Voordat hij zijn mond open deed had ik hem weg moeten sturen. Maar zoals altijd, overwon mijn nieuwsgierigheid. Toen hij mij zei dat hij mij iets moest vertellen, iets dat niemand ooit te weten mocht komen. Kon ik zijn geheim bewaren, had hij gevraagd. En ik had gretig geknikt.
Ze hadden met z’n tweeën de punaises neergelegd, op de stoel van Juffrouw Willems en ik wist wie het waren. Toen Juffrouw Willems ons zou laten nablijven, totdat iemand zijn mond open zou doen om eerlijk te vertellen wie de punaises op haar stoel had gelegd. Mijn mond was kurkdroog en ik wilde het zeggen, maar er kwamen geen namen. De hele klas moest nablijven tot het donker was. En ik was al zo bang in het donker. Dit was mijn straf, bedacht ik mij, dat ik mijn mond niet open had gedaan. Nu moest ik alleen door het donker.

Ik had ons nog een glas wijn ingeschonken en was naast hem op de bank gaan zitten, waarna hij begon te praten. Hij sprak over dat wat hij gedaan had, dat wat niemand ooit mocht weten. Mijn mond werd kurkdroog. En hij bleef dat herhalen, dat wat hij gedaan had. Toen de fles leeg was en ik alles wist, vertrok hij. De deur viel hard in het slot en hij liep hij de straat uit, zonder om te kijken.
Mijn angst voor hem werd groter, dan die voor het donker.

Recent Posts

Leave a Comment